Het "uitdividenden van de auto" gaat in de btw-adviespraktijk al jaren rond als een oplossing om btw te besparen. E.e.a. werkt kortweg als volgt:

- De BV van een dga schaft een auto aan.

- De voorbelasting op de auto wordt in aftrek gebracht (indien de BV activiteiten verricht die recht geven op aftrek van voorbelasting).

- Na enige tijd wordt de auto verkocht aan de dga, voor een relatief laag bedrag (hierna: "factuurwaarde").

- Voor het verschil tussen de werkelijke waarde van de auto en de factuurwaarde wordt een dividend in natura uitgekeerd. De BV zal de dividendbelasting voor haar rekening nemen.

- De BV draagt hooguit btw af over de factuurwaarde.

Op grond van Europese rechtspraak kwalificeert dividend niet als vergoeding voor een prestatie. Op deze manier kan een auto met relatief lage voordruk in de privésfeer van de dga terechtkomen.

De belastingdienst is uiteraard niet gecharmeerd van deze opzet. Men stelt zich doorgaans op het standpunt het een fictieve levering (onttrekking aan het bedrijf) heeft plaatsgevonden, zodat over de werkelijke waarde btw verschuldigd is. Zie bijvoorbeeld de zaak van Rechtbank Den Haag uit 2010 (SGR 13/2376). Een andere zienswijze is, dat het dividend geacht moet worden eerst geheel te zijn uitgekeerd, waarna dit door de dga gebruikt voor de aanschaf van de auto (tegen de werkelijke waarde).

In een recente zaak heeft de rechter zich weer eens gebogen over de btw-gevolgen van het uitdividenden van de auto. Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van mening dat slechts over de factuurwaarde btw verschuldigd is. Er is immers sprake tussen een rechtstreeks verband tussen prestatie en vergoeding. Dat - vanwege de aandeelhoudersrelatie - sprake is van een lage vergoeding, doet daaraan niet af. Ten tweede is geen sprake van misbruik van recht. Tot slot behoort de (verkapte) dividenduitkering niet tot de vergoeding.

Een interessante zaak, waar waarschijnlijk beroep tegen zal worden aangetekend.